compact
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- com·pact
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dicht opeengedrongen’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
- afgeleid van het Latijnse pangere (bevestigen, inslaan) met het voorvoegsel com- [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | compact | compacter | compactst |
verbogen | compacte | compactere | compactste |
partitief | compacts | compacters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
compact [4]
- van geringe omvang, gedrongen, klein
- ▸ Haar wijsvinger ging naar de aan-uitknop, maar bleef tien centimeter voor het compacte paneel hangen. 'Niet uitzetten,' fluisterde ze gedecideerd.[5]
- in bezit van een hoge dichtheid, dicht
- zich beperkend tot de essentie
- deze samenvatting was wel heel compact
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. ruimte beperkende uitvoering, gedrongen
Gangbaarheid
- Het woord compact staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "compact" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "compact" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ compact op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “ (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be