chaufferen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van chaufferen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | chaufferen | te chaufferen | ||||||
toekomend | zullen chaufferen | te zullen chaufferen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gechauffeerd | te hebben gechauffeerd | ||||||
toekomend | gechauffeerd zullen hebben | gechauffeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
chaufferend | gechauffeerd | ev. chauffeer |
mv. verouderd chauffeert |
chauffere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | chauffeer | chauffeert | chauffeert | chauffeert | chauffeert | chaufferen | chaufferen | chaufferen | |
verleden (o.v.t.) | chauffeerde | chauffeerde | chauffeerde | chauffeerde | chauffeerde | chauffeerden | chauffeerden | chauffeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal chaufferen | zult/zal chaufferen | zult/zal chaufferen | zult chaufferen | zal chaufferen | zullen chaufferen | zullen chaufferen | zullen chaufferen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou chaufferen | zou chaufferen | zou(dt) chaufferen | zoudt chaufferen | zou chaufferen | zouden chaufferen | zouden chaufferen | zouden chaufferen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gechauffeerd | hebt gechauffeerd | hebt/heeft gechauffeerd | hebt gechauffeerd | heeft gechauffeerd | hebben gechauffeerd | hebben gechauffeerd | hebben gechauffeerd | |
verleden (v.v.t.) | had gechauffeerd | had gechauffeerd | had gechauffeerd | hadt gechauffeerd | had gechauffeerd | hadden gechauffeerd | hadden gechauffeerd | hadden gechauffeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gechauffeerd hebben | zal/zult gechauffeerd hebben | zult/zal gechauffeerd hebben | zult gechauffeerd hebben | zal gechauffeerd hebben | zullen gechauffeerd hebben | zullen gechauffeerd hebben | zullen gechauffeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gechauffeerd hebben | zou gechauffeerd hebben | zou/zoudt gechauffeerd hebben | zoudt gechauffeerd hebben | zou gechauffeerd hebben | zouden gechauffeerd hebben | zouden gechauffeerd hebben | zouden gechauffeerd hebben |