chauffeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chauf·feer

Werkwoord

vervoeging van
chaufferen

chauffeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chaufferen
    • Ik chauffeer. 
  2. gebiedende wijs van chaufferen
    • Chauffeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chaufferen
    • Chauffeer je?