capaciteit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·pa·ci·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord capaciteit capaciteiten
verkleinwoord capaciteitje capaciteitjes

Zelfstandig naamwoord

de capaciteitv

  1. mogelijkheid om iets te bevatten, hoeveelheid ruimte die voor een bepaald doel gevuld kan worden
    • De plaatselijke ziekenhuis heeft onvoldoende capaciteit om een ramp van deze omvang te kunnen verwerken. 
    • Zij laten zien dat schulden het denken gaan beheersen - ze leggen beslag op je mentale capaciteit.[4] 
  2. aanwezigheid van persoonlijke eigenschappen die vereist zijn voor bepaalde activiteiten
    • Hij heeft niet de capaciteit om naar de universiteit te gaan. 
     'Je onderschat je eigen capaciteiten, de specifieke kwaliteiten van het individu.[5]
  3. (natuurkunde) opslagvermogen voor bepaalde vormen van energie
     Vorige week ging het op deze plek over het fenomeen accudegradatie. Dat wil zeggen de capaciteit van het accupakket van een elektrische auto na verloop van tijd minder wordt, met een kleiner rijbereik als gevolg.[6]
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen