buur
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- buur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buur | buren |
verkleinwoord | buurtje | buurtjes |
Zelfstandig naamwoord
buur m
- een persoon die in andermans omgeving woont
- Beter een goede buur dan een verre vriend.
Hyponiemen
- achterbuur, benedenbuur, bovenbuur, grietjebuur, nabuur, noorderbuur, onderbuur, overbuur, zuiderbuur
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een persoon die in andermans omgeving woont
Gangbaarheid
- Het woord buur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'buur' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
buren |
buur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buren
- Ik buur.
- gebiedende wijs van buren
- Buur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buren
- Buur je?
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Werkwoordsvorm in het Nederlands