buurpraatje

Uit WikiWoordenboek
Een buurpraatje tussen twee dames over het hek (Brandjeklooster, Leeuwarden (1907 - 1910))

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buur·praat·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buurpraatje buurpraatjes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het buurpraatjeo dim. tant.

  1. gemoedelijk gesprek zoals tussen bewoners van bij elkaar gelegen woningen
     Uit een buurthulpprojekt aldaar kwam naar voren dat deze gezinnen zich isoleren en dat ze hulp, zelfs in de vorm van een buurpraatje, afweren.[2]
     Maar ook de alledaagse plekken van ontmoeting: de drempel van het huis (de ‘buurpraatjes’), de winkel, werkplaats, markt, kerk, pomp of molen, en in Amsterdam natuurlijk de beurs en vooral het centrale stadsplein, de Dam.[3]
  2. (geschiedenis) type pamflet waarin een zogenaamd gesprek tussen buren wordt gebruikt om politieke kritiek te uiten
     In 1651 verschenen twee pamfletten waarin de schandelijke daden van Van Sevenhoven omstandig uit de doeken gedaan worden in de vorm van een buurpraatje (het "Nieukoops buerpraetje") en een kroegpraatje (het "Nieuwkoops kroegh-praetien"), toen populaire presentatievormen voor kritiek op de overheid.[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 12 februari 2021 Weblink bron
    Hennie Harinck
    Psychologe Henny de Munnik: Heimwee speelt geslaagde migratie vaak parten in: Amigoe op Wikipedia, jrg. 108 nr. 54 (6 maart 1991), Amigoe, Curaçao, p. 10 kol. 4
  3. Bronlink geraadpleegd op 12 februari 2021 Weblink bron
    Willem Frijhoff & Marijke Spies
    “1650. Bevochten eendracht.”, 2e druk (2000), Sdu Uitgevers, Den Haag, ISBN 90 12 08721 3, p. 223
  4. Bronlink geraadpleegd op 12 februari 2021 Weblink bron
    G.J. van Bork
    Literatuur nieuws : Dien langen Duyvel van Nieukoop in: Literatuur., jrg. 15 nr. 3 (mei/juni 1998), Amsterdam University Press, Amsterdam, p. 178