bloemlezen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bloemlezen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bloemlezen			te bloemlezen
	toekomend		zullen bloemlezen			te zullen bloemlezen
voltooid	tegenwoordig		gebloemleesd			te gebloemleesd
	toekomend		gebloemleesd zullen			gebloemleesd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bloemlezend		gebloemleesd			ev. bloemlees	mv. verouderd bloemleest	bloemleze
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bloemlees	bloemleest	bloemleest	bloemleest	bloemleest	bloemlezen	bloemlezen	bloemlezen
verleden (o.v.t.)	bloemleesde	bloemleesde	bloemleesde	bloemleesde	bloemleesde	bloemleesden	bloemleesden	bloemleesden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bloemlezen	zult/zal bloemlezen	zult/zal bloemlezen	zult bloemlezen	zal bloemlezen	zullen bloemlezen	zullen bloemlezen	zullen bloemlezen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bloemlezen	zou bloemlezen	zou(dt) bloemlezen	zoudt bloemlezen	zou bloemlezen	zouden bloemlezen	zouden bloemlezen	zouden bloemlezen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij