blenden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van blenden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		blenden			te blenden
	toekomend		zullen blenden			te zullen blenden
voltooid	tegenwoordig		hebben geblend			te hebben geblend
	toekomend		geblend zullen hebben			geblend te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	blendend		geblend			ev. blend	mv. verouderd blendt	blende
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	blend	blendt	blendt	blendt	blendt	blenden	blenden	blenden
verleden (o.v.t.)	blendde	blendde	blendde	blendde	blendde	blendden	blendden	blendden
toekomend (o.t.t.t.)	zal blenden	zult/zal blenden	zult/zal blenden	zult blenden	zal blenden	zullen blenden	zullen blenden	zullen blenden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou blenden	zou blenden	zou(dt) blenden	zoudt blenden	zou blenden	zouden blenden	zouden blenden	zouden blenden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geblend	hebt geblend	hebt/heeft geblend	hebt geblend	heeft geblend	hebben geblend	hebben geblend	hebben geblend
verleden (v.v.t.)	had geblend	had geblend	had geblend	hadt geblend	had geblend	hadden geblend	hadden geblend	hadden geblend
toekomend (v.t.t.t.)	zal geblend hebben	zal/zult geblend hebben	zult/zal geblend hebben	zult geblend hebben	zal geblend hebben	zullen geblend hebben	zullen geblend hebben	zullen geblend hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geblend hebben	zou geblend hebben	zou/zoudt geblend hebben	zoudt geblend hebben	zou geblend hebben	zouden geblend hebben	zouden geblend hebben	zouden geblend hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geblend worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geblend				er is geblend
verleden	er werd geblend				er was geblend
toekomend	er zal geblend worden				er zal geblend zijn
voorwaardelijk	er zou geblend worden				er zou geblend zijn
lijdende vorm geblend worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geblend worden			geblend te worden
	toekomend		geblend zullen worden			geblend te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geblend zijn			geblend te zijn
	toekomend		geblend zullen zijn			geblend te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geblend	wordt geblend	wordt geblend	wordt geblend	wordt geblend	worden geblend	worden geblend	worden geblend
verleden (o.v.t.)	werd geblend	werd geblend	werd geblend	werdt geblend	werd geblend	werden geblend	werden geblend	werden geblend
toekomend (o.t.t.t.)	zal geblend worden	zult geblend worden	zult geblend worden	zult geblend worden	zal geblend worden	zullen geblend worden	zullen geblend worden	zullen geblend worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geblend worden	zou geblend worden	zou/zoudt geblend worden	zoudt geblend worden	zou geblend worden	zouden geblend worden	zouden geblend worden	zouden geblend worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geblend	bent geblend	bent/is geblend	zijt geblend	is geblend	zijn geblend	zijn geblend	zijn geblend
verleden (v.v.t.)	was geblend	was geblend	was geblend	waart geblend	was geblend	waren geblend	waren geblend	waren geblend
toekomend (v.t.t.t.)	zal geblend zijn	zult geblend zijn	zult geblend zijn	zult geblend zijn	zal geblend zijn	zullen geblend zijn	zullen geblend zijn	zullen geblend zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geblend zijn	zou geblend zijn	zou/zoudt geblend zijn	zoudt geblend zijn	zou geblend zijn	zouden geblend zijn	zouden geblend zijn	zouden geblend zijn