bies
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bies
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 972 [1]
- In de betekenis van ‘boordsel aan kleding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1854 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bies | biezen |
verkleinwoord | biesje | biesjes |
Zelfstandig naamwoord
- een smal boordsel op een kledingstuk, smalle strook stof aan de rand van een kledingstuk
- De vrouw versierde en beschermde het kledingstuk fraaie zijden bies.
- een dun en hooggroeiend oevergewas uit de familie van de Cyperaceeën
- een steel van de bies
- een smalle en rechte versieringslijn
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Zijn biezen pakken.
- Weggaan, wegwezen, zich uit de voeten maken.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord bies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bies" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Limburgs
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Voegwoord
bies
Pools
Zelfstandig naamwoord
bies m
Synoniemen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 74 %
- Woorden in het Limburgs
- Woorden in het Limburgs met audioweergave
- Woorden in het Limburgs met IPA-weergave
- Voegwoord in het Limburgs
- Woorden in het Pools
- Zelfstandig naamwoord in het Pools