bewasemen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van bewasemen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bewasemen | te bewasemen | ||||||||
toekomend | zullen bewasemen | te zullen bewasemen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bewasemd | te hebben bewasemd | ||||||||
toekomend | bewasemd zullen hebben | bewasemd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bewasemend | bewasemd | ev. bewasem |
mv. verouderd bewasemt |
bewaseme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bewasem | bewasemt | bewasemt | bewasemt | bewasemt | bewasemen | bewasemen | bewasemen | |||
verleden (o.v.t.) | bewasemde | bewasemde | bewasemde | bewasemde | bewasemde | bewasemden | bewasemden | bewasemden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bewasemen | zult/zal bewasemen | zult/zal bewasemen | zult bewasemen | zal bewasemen | zullen bewasemen | zullen bewasemen | zullen bewasemen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bewasemen | zou bewasemen | zou(dt) bewasemen | zoudt bewasemen | zou bewasemen | zouden bewasemen | zouden bewasemen | zouden bewasemen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bewasemd | hebt bewasemd | hebt/heeft bewasemd | hebt bewasemd | heeft bewasemd | hebben bewasemd | hebben bewasemd | hebben bewasemd | |||
verleden (v.v.t.) | had bewasemd | had bewasemd | had bewasemd | hadt bewasemd | had bewasemd | hadden bewasemd | hadden bewasemd | hadden bewasemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bewasemd hebben | zal/zult bewasemd hebben | zult/zal bewasemd hebben | zult bewasemd hebben | zal bewasemd hebben | zullen bewasemd hebben | zullen bewasemd hebben | zullen bewasemd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bewasemd hebben | zou bewasemd hebben | zou/zoudt bewasemd hebben | zoudt bewasemd hebben | zou bewasemd hebben | zouden bewasemd hebben | zouden bewasemd hebben | zouden bewasemd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bewasemd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bewasemd | er is bewasemd | |||||||||
verleden | er werd bewasemd | er was bewasemd | |||||||||
toekomend | er zal bewasemd worden | er zal bewasemd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bewasemd worden | er zou bewasemd zijn | |||||||||
lijdende vorm bewasemd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bewasemd worden | bewasemd te worden | ||||||||
toekomend | bewasemd zullen worden | bewasemd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bewasemd zijn | bewasemd te zijn | ||||||||
toekomend | bewasemd zullen zijn | bewasemd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bewasemd | wordt bewasemd | wordt bewasemd | wordt bewasemd | wordt bewasemd | worden bewasemd | worden bewasemd | worden bewasemd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bewasemd | werd bewasemd | werd bewasemd | werdt bewasemd | werd bewasemd | werden bewasemd | werden bewasemd | werden bewasemd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bewasemd worden | zult bewasemd worden | zult bewasemd worden | zult bewasemd worden | zal bewasemd worden | zullen bewasemd worden | zullen bewasemd worden | zullen bewasemd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bewasemd worden | zou bewasemd worden | zou/zoudt bewasemd worden | zoudt bewasemd worden | zou bewasemd worden | zouden bewasemd worden | zouden bewasemd worden | zouden bewasemd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bewasemd | bent bewasemd | bent/is bewasemd | zijt bewasemd | is bewasemd | zijn bewasemd | zijn bewasemd | zijn bewasemd | |||
verleden (v.v.t.) | was bewasemd | was bewasemd | was bewasemd | waart bewasemd | was bewasemd | waren bewasemd | waren bewasemd | waren bewasemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bewasemd zijn | zult bewasemd zijn | zult bewasemd zijn | zult bewasemd zijn | zal bewasemd zijn | zullen bewasemd zijn | zullen bewasemd zijn | zullen bewasemd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bewasemd zijn | zou bewasemd zijn | zou/zoudt bewasemd zijn | zoudt bewasemd zijn | zou bewasemd zijn | zouden bewasemd zijn | zouden bewasemd zijn | zouden bewasemd zijn |