bereiden

Niet te verwarren met: berijden

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  bereiden    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• be·rei·den

Woordherkomst en -opbouw

• afgeleid van het Germaanse werkwoord raidjan ‘gereedmaken’ met het voorvoegsel be-

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
bereiden	bereidde	bereid
zwak -d	volledig

Werkwoord

bereiden

1. overgankelijk het klaarmaken van bijvoorbeeld een maaltijd

   • Kun jij de maaltijd voor ons bereiden? 

   ▸ Er werd pap gekookt boven het houtvuur en een broodje voor de lunch bereid.

   ▸ Buiten de reguliere ontbijt-, lunch- en dinertijden bereidde het personeel snacks voor de kleine trek tussendoor.

Gelijkklinkende woorden

• berijden

Hyponiemen

• toebereiden, voorbereiden

Afgeleide begrippen

• bereider, bereidheid, bereiding, bereidsel, bereidvaardig, bereidwillig

Vertalingen

    1. het klaarmaken van bijvoorbeeld een maaltijd   

Duits: zubereiten (de) Engels: prepare (en) Noors: lage (no)

Nynorsk: lage (nn) Pools: przygotować (pl) Spaans: preparar (es) Waals: aprester (wa), apontyî (wa)

Gangbaarheid

• Het woord bereiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bereiden" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.