bereidheid
Uiterlijk
- Geluid: bereidheid (hulp, bestand)
- be·reid·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bereidheid | - |
verkleinwoord | - | - |
de bereidheid v
- de wil om iets te doen
- Voorwaarde voor het slagen van het project is de bereidheid van de deelnemers om informatie uit te wisselen.
- ▸ Volgens Van Stekelenburg komen protesten in Nederland in golfbewegingen, onder meer omdat de bereidheid om de straat op te gaan hier lager is dan bijvoorbeeld in Zuid-Europa. Zo'n 5 tot 10 procent van de Nederlanders gaat eens in de twaalf maanden de straat op.[1]
- aangiftebereidheid, actiebereidheid, compromisbereidheid, innovatiebereidheid, investeringsbereidheid, koopbereidheid, luisterbereidheid, meldingsbereidheid, offerbereidheid
1. de wil om iets te doen
- Het woord bereidheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bereidheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Lennart Bloemhof“Nederland demonstratieland: waarom we nu zo vaak de straat op gaan” (16-10-2019), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be