benadelen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·na·de·len
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van nadeel (zelfstandig naamwoord) met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en[1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
benadelen |
benadeelde |
benadeeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
benadelen
- overgankelijk iemand of iets nadeel toebrengen, iemand of iets schade toebrengen
- De moeder wilde niemand benadelen, dus gaf zij iedereen een gelijk aantal snoepjes.
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. iemand of iets nadeel toebrengen, iemand of iets schade toebrengen
Gangbaarheid
- Het woord benadelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'benadelen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Algemene Nederlandse Spraakkunst 12·2·1·3·1·c; geraadpleegd 2015-07-19
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %