bekorten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bekorten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bekorten			te bekorten
	toekomend		zullen bekorten			te zullen bekorten
voltooid	tegenwoordig		hebben bekort			te hebben bekort
	toekomend		bekort zullen hebben			bekort te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bekortend		bekort			ev. bekort	mv. verouderd bekort	bekorte
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bekort	bekort	bekort	bekort	bekort	bekorten	bekorten	bekorten
verleden (o.v.t.)	bekortte	bekortte	bekortte	bekortte	bekortte	bekortten	bekortten	bekortten
toekomend (o.t.t.t.)	zal bekorten	zult/zal bekorten	zult/zal bekorten	zult bekorten	zal bekorten	zullen bekorten	zullen bekorten	zullen bekorten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bekorten	zou bekorten	zou(dt) bekorten	zoudt bekorten	zou bekorten	zouden bekorten	zouden bekorten	zouden bekorten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb bekort	hebt bekort	hebt/heeft bekort	hebt bekort	heeft bekort	hebben bekort	hebben bekort	hebben bekort
verleden (v.v.t.)	had bekort	had bekort	had bekort	hadt bekort	had bekort	hadden bekort	hadden bekort	hadden bekort
toekomend (v.t.t.t.)	zal bekort hebben	zal/zult bekort hebben	zult/zal bekort hebben	zult bekort hebben	zal bekort hebben	zullen bekort hebben	zullen bekort hebben	zullen bekort hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bekort hebben	zou bekort hebben	zou/zoudt bekort hebben	zoudt bekort hebben	zou bekort hebben	zouden bekort hebben	zouden bekort hebben	zouden bekort hebben
onpersoonlijke lijdende vorm bekort worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt bekort				er is bekort
verleden	er werd bekort				er was bekort
toekomend	er zal bekort worden				er zal bekort zijn
voorwaardelijk	er zou bekort worden				er zou bekort zijn
lijdende vorm bekort worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bekort worden			bekort te worden
	toekomend		bekort zullen worden			bekort te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		bekort zijn			bekort te zijn
	toekomend		bekort zullen zijn			bekort te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word bekort	wordt bekort	wordt bekort	wordt bekort	wordt bekort	worden bekort	worden bekort	worden bekort
verleden (o.v.t.)	werd bekort	werd bekort	werd bekort	werdt bekort	werd bekort	werden bekort	werden bekort	werden bekort
toekomend (o.t.t.t.)	zal bekort worden	zult bekort worden	zult bekort worden	zult bekort worden	zal bekort worden	zullen bekort worden	zullen bekort worden	zullen bekort worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bekort worden	zou bekort worden	zou/zoudt bekort worden	zoudt bekort worden	zou bekort worden	zouden bekort worden	zouden bekort worden	zouden bekort worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben bekort	bent bekort	bent/is bekort	zijt bekort	is bekort	zijn bekort	zijn bekort	zijn bekort
verleden (v.v.t.)	was bekort	was bekort	was bekort	waart bekort	was bekort	waren bekort	waren bekort	waren bekort
toekomend (v.t.t.t.)	zal bekort zijn	zult bekort zijn	zult bekort zijn	zult bekort zijn	zal bekort zijn	zullen bekort zijn	zullen bekort zijn	zullen bekort zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bekort zijn	zou bekort zijn	zou/zoudt bekort zijn	zoudt bekort zijn	zou bekort zijn	zouden bekort zijn	zouden bekort zijn	zouden bekort zijn