bekorten

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·kor·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van kort met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekorten
bekortte
bekort
zwak -t volledig

Werkwoord

bekorten

  1. overgankelijk de tijdsduur minder lang laten zijn
    • Hij wilde graag zijn reistijd bekorten door een andere route te kiezen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be