automobiel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: automobiel (hulp, bestand)
Woordafbreking
- au·to·mo·biel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zichzelf bewegend’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1]
- afgeleid van mobiel met het voorvoegsel auto-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | automobiel | automobielen |
verkleinwoord | automobieltje | automobieltjes |
Zelfstandig naamwoord
automobiel o
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen
1. gemotoriseerd voertuig op vier of meer wielen
Gangbaarheid
- Het woord automobiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "automobiel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.