archief
Uiterlijk
- ar·chief
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verzameling van geschreven stukken’ voor het eerst aangetroffen in 1462 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | archief | archieven |
verkleinwoord | archiefje | archiefjes |
het archief o
- plaats waar (meestal oude) documenten opgeslagen en verzameld worden
- In het Nationaal Archief in Den-Haag wordt veel geschiedkundig onderzoek gedaan.
- ▸ Hier waren Max en Dennis officieel gestorven. Wat automatisch inhield dat hier bepaalde documenten lagen. Bij de administratie of ergens in een archief, dat was haar om het even.[3]
- verzameling documenten die zijn gemaakt en/of ontvangen door een persoon of organisatie
- Een huisarts moet zijn patiëntenarchief goed bijhouden.
|
|
1.
- Het woord archief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "archief" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "archief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ archief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be