dossier

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dos·sier
Woordherkomst en -opbouw
  • van Frans dossier, in de betekenis van ‘papieren over één onderwerp’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dossier dossiers
verkleinwoord dossiertje dossiertjes

Zelfstandig naamwoord

dossier o

  1. verzameling documenten en andere vastgelegde informatie, bijeengebracht omdat ze voor dezelfde kwestie van belang zijn
    • Iedere patiënt heeft bij de huisarts zijn eigen dossier. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  dossier     le dossier     dossiers     les dossiers  

Zelfstandig naamwoord

dossier m

  1. rugleuning, rugstuk
  2. dossier