apocoperen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van apocoperen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		apocoperen			te apocoperen
	toekomend		zullen apocoperen			te zullen apocoperen
voltooid	tegenwoordig		hebben geapocopeerd			te hebben geapocopeerd
	toekomend		geapocopeerd zullen hebben			geapocopeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	apocoperend		geapocopeerd			ev. apocopeer	mv. verouderd apocopeert	apocopere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	apocopeer	apocopeert	apocopeert	apocopeert	apocopeert	apocoperen	apocoperen	apocoperen
verleden (o.v.t.)	apocopeerde	apocopeerde	apocopeerde	apocopeerde	apocopeerde	apocopeerden	apocopeerden	apocopeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal apocoperen	zult/zal apocoperen	zult/zal apocoperen	zult apocoperen	zal apocoperen	zullen apocoperen	zullen apocoperen	zullen apocoperen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou apocoperen	zou apocoperen	zou(dt) apocoperen	zoudt apocoperen	zou apocoperen	zouden apocoperen	zouden apocoperen	zouden apocoperen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geapocopeerd	hebt geapocopeerd	hebt/heeft geapocopeerd	hebt geapocopeerd	heeft geapocopeerd	hebben geapocopeerd	hebben geapocopeerd	hebben geapocopeerd
verleden (v.v.t.)	had geapocopeerd	had geapocopeerd	had geapocopeerd	hadt geapocopeerd	had geapocopeerd	hadden geapocopeerd	hadden geapocopeerd	hadden geapocopeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geapocopeerd hebben	zal/zult geapocopeerd hebben	zult/zal geapocopeerd hebben	zult geapocopeerd hebben	zal geapocopeerd hebben	zullen geapocopeerd hebben	zullen geapocopeerd hebben	zullen geapocopeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geapocopeerd hebben	zou geapocopeerd hebben	zou/zoudt geapocopeerd hebben	zoudt geapocopeerd hebben	zou geapocopeerd hebben	zouden geapocopeerd hebben	zouden geapocopeerd hebben	zouden geapocopeerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geapocopeerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geapocopeerd				er is geapocopeerd
verleden	er werd geapocopeerd				er was geapocopeerd
toekomend	er zal geapocopeerd worden				er zal geapocopeerd zijn
voorwaardelijk	er zou geapocopeerd worden				er zou geapocopeerd zijn