afwachten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·wach·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwachten
wachtte af
afgewacht
zwak -t volledig

Werkwoord

afwachten

  1. overgankelijk wachten op wat er gaat gebeuren
    • Zij zullen de uitslag moeten afwachten. 
     De muren van mijn huis waren inmiddels getransformeerd tot wanden van een isoleercel waarin ik de eigenhandige voltrekking van mijn doodstraf afwachtte. Internet werd mijn redding.[1]
     Je kon alleen maar afwachten wat er zou komen, waarschijnlijk iets wat te maken had met kapotgebombardeerde Duitse panden.[2]
Gelijkklinkende woorden
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht op Wikipedia, ISBN 90-229-9182-2
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be