abhorreren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van abhorreren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		abhorreren			te abhorreren
	toekomend		zullen abhorreren			te zullen abhorreren
voltooid	tegenwoordig		geabhorreerd			te geabhorreerd
	toekomend		geabhorreerd zullen			geabhorreerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	abhorrerend		geabhorreerd			ev. abhorreer	mv. verouderd abhorreert	abhorrere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	abhorreer	abhorreert	abhorreert	abhorreert	abhorreert	abhorreren	abhorreren	abhorreren
verleden (o.v.t.)	abhorreerde	abhorreerde	abhorreerde	abhorreerde	abhorreerde	abhorreerden	abhorreerden	abhorreerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal abhorreren	zult/zal abhorreren	zult/zal abhorreren	zult abhorreren	zal abhorreren	zullen abhorreren	zullen abhorreren	zullen abhorreren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou abhorreren	zou abhorreren	zou(dt) abhorreren	zoudt abhorreren	zou abhorreren	zouden abhorreren	zouden abhorreren	zouden abhorreren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij