abdis
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ab·dis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overste van vrouwenklooster’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abdis | abdissen |
verkleinwoord | abdisje | abdisjes |
Zelfstandig naamwoord
abdis v
Verwante begrippen
Vertalingen
1. bestuurster van een abdij.
|
|
Gangbaarheid
- Het woord abdis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "abdis" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "abdis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ abdis op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be