aanvoegende wijs

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·voe·gen·de wijs
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘werkwoordswijs van mogelijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1633.[1]
  • Leenvertaling van Laatlatijn coniūnctīvus (modus).[2]

Zelfstandig naamwoord

aanvoegende wijs v/m

  1. (taalkunde) een werkwoordswijs waarmee men een wens, onzekerheid of mogelijkheid tot uitdrukking kan brengen
    • Lang leve de koningin! 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen