conjunctief
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: conjunctief (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·junc·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘aanvoegende wijs’ voor het eerst aangetroffen in 1576 [1]
- afgeleid van conjunctie (met het voorvoegsel con-) met het achtervoegsel -ief
- afgeleid van het Latijnse 'coniunctivus'
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | conjunctief | conjunctieven |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
conjunctief m
- (taalkunde) een werkwoordswijs waarmee men een wens, onzekerheid of mogelijkheid tot uitdrukking kan brengen
- Lang leve de koningin!
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
1. een werkwoordswijs waarmee men een wens of onzekerheid tot uitdrukking kan brengen.
Paroniemen
stellend | |
---|---|
onverbogen | conjunctief |
verbogen | conjunctieve |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
conjunctief
- zonder bepaalde aspecten uit te sluiten (verbindend)
Verwante begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord conjunctief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel con- in het Nederlands
- Achtervoegsel -ief in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Taalkunde in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Niet met deze vorm in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woordenlijst Nederlandse Taal