aanhaken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ha·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanhaken
haakte aan
aangehaakt
zwak -t volledig

Werkwoord

aanhaken

  1. overgankelijk met een haak vastmaken
  2. onovergankelijk (sport) aansluiting vinden, bv. bij een groep renners
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
  • aanhaken bij: doorgaan op
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be