Naar inhoud springen

afhaken

Uit WikiWoordenboek
  • af·ha·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afhaken
haakte af
afgehaakt
zwak -t volledig

afhaken

  1. ergatief, inergatief niet langer met een proces meedoen
    • Die leerling had al eerder af moeten haken. 
     Yousef Slaoui is al afgehaakt.[1]
     Ik herken ze, de mensen die afhaken. Het is niet mijn eerste keer dat iemand besluit de therapie stop te zetten. Maar deze keer voelt het anders. Het gevoel bekruipt me dat dit misschien wel mijn schuld is.Een onverkwikkelijk gevoel. Een klik hebben is niet iets wat je kunt afdwingen, maar die klik hadden we en toen is er iets misgegaan.[2]
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]
  1. Safae el Khannoussi
    “Oroppa” (2024), Uitgeverij Pluim op Wikipedia, ISBN 9789493339125
  2. Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be