object

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·ject
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in 1500 [1]
  • met het voorvoegsel ob-
enkelvoud meervoud
naamwoord object objecten
verkleinwoord objectje objectjes

Zelfstandig naamwoord

object o

  1. voorwerp dat fysiek bestaat
  2. (grammatica) voorwerp
  3. (filosofie) entiteit die behandeld wordt en waarvan het bestaan onafhankelijk wordt geacht van het subject
  4. (informatica) in objectgeoriënteerd programmeren: een component die gegevens en/of programmacode bevat
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
object objects

Zelfstandig naamwoord

object

  1. voorwerp, object
  2. grammaticaal voorwerp
vervoeging
onbepaalde wijs to  object 
he/she/it  objects 
verleden tijd  objected 
voltooid
deelwoord
 objected 
onvoltooid
deelwoord
 objecting 
gebiedende wijs  object 

Werkwoord

object

  1. protesteren, bezwaar maken, zich verzetten