vocht

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  vocht    (hulp, bestand)
• IPA: /vɔxt/

Woordafbreking

• vocht

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘vloeistof’ voor het eerst aangetroffen in 1477

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vocht	vochten
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

vocht o

1. water dat iets doordrenkt of als damp aanwezig is

   • De muur zat vol met vocht en schimmels. 

Hyponiemen

   

alvleesvocht celvocht galvocht glasvocht = hersenvocht kamervocht kookvocht lamsvocht = lichaamsvocht mestvocht mokkavocht neusvocht = oogvocht ruggenmergsvocht teelvocht traanvocht = transpiratievocht voorvocht wondvocht zaadvocht

Afgeleide begrippen

   

hardvochtig vochtdicht = vochtdoorslag vochtdruppel vochthoudend = vochthuishouding vochtig vochtmeter = vochtophoping vochtrijk vochtvreter = vochtvrij vochtweger vochtwerend

Vertalingen

    1. water dat iets doordrenkt of als damp aanwezig is.   

Duits: Feuchtigkeit (de) v Engels: damp (en) Limburgs: vóch (li) o

Werkwoord

vervoeging van
vechten

vocht

1. enkelvoud verleden tijd van vechten
   

   • Ik vocht. 
     
   • Jij vocht. 
     
   • Hij, zij, het vocht. 

vervoeging van
vochten

vocht

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van vochten
2. gebiedende wijs van vochten

Gangbaarheid

• Het woord vocht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vocht" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.