Naar inhoud springen

vocht

Uit WikiWoordenboek
  • vocht
  • In de betekenis van ‘vloeistof’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vocht vochten
verkleinwoord - -

hetvochto

  1. water dat iets doordrenkt of als damp aanwezig is
    • De muur zat vol met vocht en schimmels. 
     Olive liet zich op een afgedankte schommelstoel zakken, voorzichtig, bang dat de lijm was aangetast door het vocht en de verbindingsstukken aangevreten door houtwormen.[3]
     Hij legde uit dat je bijvoorbeeld je noedels of pasta met wat water in een lege pindakaaspot moest stoppen zodat het vocht er tijdens het lopen in kon trekken.[4]
vervoeging van
vechten

vocht

  1. enkelvoud verleden tijd van vechten
    • Ik vocht. 
    • Jij vocht. 
    • Hij, zij, het vocht. 
vervoeging van
vochten

vocht

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van vochten
  2. gebiedende wijs van vochten
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]