Naar inhoud springen

visie

Uit WikiWoordenboek
  • vi·sie
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kijk’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse visio (“zien”), zelfstandig naamwoord van actie van visus (“dat wat gezien is”), van het werkwoord videre (“zien”) + suffix -io.
enkelvoud meervoud
naamwoord visie visies
verkleinwoord - -

devisiev

  1. de wijze waarop men zaken beoordeelt of beschouwt
     Maar het is vooral de culinaire visie van Boer die door Van de Laar wordt geroemd. "Hij wist heel veel over de natuur en dan kwam hij weer met een plant binnen die ik niet kende, en vertelde hij wat je er mee kon maken."[2]
     De jury, onder leiding van schrijver Nelleke Noordervliet, prijst het boek om zijn visie, gedegenheid en toegankelijkheid. "Ondanks de vele details en wetenswaardigheden verliest het het grote verhaal van de taal nooit uit het oog."[3]
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]
  1. "visie" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Bronlink geraadpleegd op 24 april 2025 Weblink bron “Topchefs geschokt door dood Jonnie Boer: 'Hij leerde mij alles'” (23 april 2025), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 2 december 2023 Weblink bron “Taalboekenprijs voor 'biografie van het Nederlands'” (Zaterdag 10 oktober 2020, 11:13), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be