visie

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·sie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kijk’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse visio (“zien”), zelfstandig naamwoord van actie van visus (“dat wat gezien is”), van het werkwoord videre (“zien”) + suffix -io.
enkelvoud meervoud
naamwoord visie visies
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

visie v

  1. de wijze waarop men zaken beoordeelt of beschouwt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen