dunk
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dunk
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘basketbal: sprong waarbij de bal van bovenaf in het net wordt geworpen’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dunk | dunks |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- mening, opinie (tot de waardering van een persoon of zaak)
- (basketbal:) worp waarbij de bal van boven naar beneden in de basket wordt geduwd
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- geen hoge dunk hebben van
- geen goede mening over iets hebben.
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dunken |
dunk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dunken
- Ik dunk.
- gebiedende wijs van dunken
- Dunk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dunken
- Dunk je?
Gangbaarheid
- Het woord dunk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "dunk" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "dunk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dunk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be