verwassen/vervoeging

door wassen bederven of verbruiken

vervoeging van de bedrijvende vorm van verwassen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verwassen			te verwassen
	toekomend		zullen verwassen			te zullen verwassen
voltooid	tegenwoordig		zijn verwassen			te zijn verwassen
	toekomend		verwassen zullen zijn			verwassen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verwassend		verwassen			ev. verwas	mv. verouderd verwast	verwasse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verwas	verwast	verwast	verwast	verwast	verwassen	verwassen	verwassen
verleden (o.v.t.)	verwaste	verwaste	verwaste	verwaste	verwaste	verwasten	verwasten	verwasten
toekomend (o.t.t.t.)	zal verwassen	zult/zal verwassen	zult/zal verwassen	zult verwassen	zal verwassen	zullen verwassen	zullen verwassen	zullen verwassen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verwassen	zou verwassen	zou(dt) verwassen	zoudt verwassen	zou verwassen	zouden verwassen	zouden verwassen	zouden verwassen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben verwassen	bent verwassen	bent/is verwassen	zijt verwassen	is verwassen	zijn verwassen	zijn verwassen	zijn verwassen
verleden (v.v.t.)	was verwassen	was verwassen	was verwassen	waart verwassen	was verwassen	waren verwassen	waren verwassen	waren verwassen
toekomend (v.t.t.t.)	zal verwassen zijn	zal/zult verwassen zijn	zult/zal verwassen zijn	zult verwassen zijn	zal verwassen zijn	zullen verwassen zijn	zullen verwassen zijn	zullen verwassen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verwassen zijn	zou verwassen zijn	zou/zoudt verwassen zijn	zoudt verwassen zijn	zou verwassen zijn	zouden verwassen zijn	zouden verwassen zijn	zouden verwassen zijn

verkeerd groeien

vervoeging van de bedrijvende vorm van verwassen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verwassen			te verwassen
	toekomend		zullen verwassen			te zullen verwassen
voltooid	tegenwoordig		zijn verwassen			te zijn verwassen
	toekomend		verwassen zullen zijn			verwassen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verwassend		verwassen			ev. verwas	mv. verouderd verwast	verwasse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verwas	verwast	verwast	verwast	verwast	verwassen	verwassen	verwassen
verleden (o.v.t.)	verwies	verwies	verwies	verwies	verwies	verwiesen	verwiesen	verwiesen
toekomend (o.t.t.t.)	zal verwassen	zult/zal verwassen	zult/zal verwassen	zult verwassen	zal verwassen	zullen verwassen	zullen verwassen	zullen verwassen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verwassen	zou verwassen	zou(dt) verwassen	zoudt verwassen	zou verwassen	zouden verwassen	zouden verwassen	zouden verwassen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben verwassen	bent verwassen	bent/is verwassen	zijt verwassen	is verwassen	zijn verwassen	zijn verwassen	zijn verwassen
verleden (v.v.t.)	was verwassen	was verwassen	was verwassen	waart verwassen	was verwassen	waren verwassen	waren verwassen	waren verwassen
toekomend (v.t.t.t.)	zal verwassen zijn	zal/zult verwassen zijn	zult/zal verwassen zijn	zult verwassen zijn	zal verwassen zijn	zullen verwassen zijn	zullen verwassen zijn	zullen verwassen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verwassen zijn	zou verwassen zijn	zou/zoudt verwassen zijn	zoudt verwassen zijn	zou verwassen zijn	zouden verwassen zijn	zouden verwassen zijn	zouden verwassen zijn