vervatten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van vervatten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		vervatten			te vervatten
	toekomend		zullen vervatten			te zullen vervatten
voltooid	tegenwoordig		hebben vervat			te hebben vervat
	toekomend		vervat zullen hebben			vervat te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	vervattend		vervat			ev. vervat	mv. verouderd vervat	vervatte
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vervat	vervat	vervat	vervat	vervat	vervatten	vervatten	vervatten
verleden (o.v.t.)	vervatte	vervatte	vervatte	vervatte	vervatte	vervatten	vervatten	vervatten
toekomend (o.t.t.t.)	zal vervatten	zult/zal vervatten	zult/zal vervatten	zult vervatten	zal vervatten	zullen vervatten	zullen vervatten	zullen vervatten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou vervatten	zou vervatten	zou(dt) vervatten	zoudt vervatten	zou vervatten	zouden vervatten	zouden vervatten	zouden vervatten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb vervat	hebt vervat	hebt/heeft vervat	hebt vervat	heeft vervat	hebben vervat	hebben vervat	hebben vervat
verleden (v.v.t.)	had vervat	had vervat	had vervat	hadt vervat	had vervat	hadden vervat	hadden vervat	hadden vervat
toekomend (v.t.t.t.)	zal vervat hebben	zal/zult vervat hebben	zult/zal vervat hebben	zult vervat hebben	zal vervat hebben	zullen vervat hebben	zullen vervat hebben	zullen vervat hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou vervat hebben	zou vervat hebben	zou/zoudt vervat hebben	zoudt vervat hebben	zou vervat hebben	zouden vervat hebben	zouden vervat hebben	zouden vervat hebben