vermemelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van vermemelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		vermemelen			te vermemelen
	toekomend		zullen vermemelen			te zullen vermemelen
voltooid	tegenwoordig		zijn vermemeld			te zijn vermemeld
	toekomend		vermemeld zullen zijn			vermemeld te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	vermemelend		vermemeld			ev. vermemel	mv. verouderd vermemelt	vermemele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vermemel	vermemelt	vermemelt	vermemelt	vermemelt	vermemelen	vermemelen	vermemelen
verleden (o.v.t.)	vermemelde	vermemelde	vermemelde	vermemelde	vermemelde	vermemelden	vermemelden	vermemelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal vermemelen	zult/zal vermemelen	zult/zal vermemelen	zult vermemelen	zal vermemelen	zullen vermemelen	zullen vermemelen	zullen vermemelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou vermemelen	zou vermemelen	zou(dt) vermemelen	zoudt vermemelen	zou vermemelen	zouden vermemelen	zouden vermemelen	zouden vermemelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben vermemeld	bent vermemeld	bent/is vermemeld	zijt vermemeld	is vermemeld	zijn vermemeld	zijn vermemeld	zijn vermemeld
verleden (v.v.t.)	was vermemeld	was vermemeld	was vermemeld	waart vermemeld	was vermemeld	waren vermemeld	waren vermemeld	waren vermemeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal vermemeld zijn	zal/zult vermemeld zijn	zult/zal vermemeld zijn	zult vermemeld zijn	zal vermemeld zijn	zullen vermemeld zijn	zullen vermemeld zijn	zullen vermemeld zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou vermemeld zijn	zou vermemeld zijn	zou/zoudt vermemeld zijn	zoudt vermemeld zijn	zou vermemeld zijn	zouden vermemeld zijn	zouden vermemeld zijn	zouden vermemeld zijn