verademen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verademen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verademen			te verademen
	toekomend		zullen verademen			te zullen verademen
voltooid	tegenwoordig		hebben verademd			te hebben verademd
	toekomend		verademd zullen hebben			verademd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verademend		verademd			ev. veradem	mv. verouderd verademt	verademe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	veradem	verademt	verademt	verademt	verademt	verademen	verademen	verademen
verleden (o.v.t.)	verademde	verademde	verademde	verademde	verademde	verademden	verademden	verademden
toekomend (o.t.t.t.)	zal verademen	zult/zal verademen	zult/zal verademen	zult verademen	zal verademen	zullen verademen	zullen verademen	zullen verademen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verademen	zou verademen	zou(dt) verademen	zoudt verademen	zou verademen	zouden verademen	zouden verademen	zouden verademen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb verademd	hebt verademd	hebt/heeft verademd	hebt verademd	heeft verademd	hebben verademd	hebben verademd	hebben verademd
verleden (v.v.t.)	had verademd	had verademd	had verademd	hadt verademd	had verademd	hadden verademd	hadden verademd	hadden verademd
toekomend (v.t.t.t.)	zal verademd hebben	zal/zult verademd hebben	zult/zal verademd hebben	zult verademd hebben	zal verademd hebben	zullen verademd hebben	zullen verademd hebben	zullen verademd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verademd hebben	zou verademd hebben	zou/zoudt verademd hebben	zoudt verademd hebben	zou verademd hebben	zouden verademd hebben	zouden verademd hebben	zouden verademd hebben