vaderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van vaderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		vaderen			te vaderen
	toekomend		zullen vaderen			te zullen vaderen
voltooid	tegenwoordig		hebben gevaderd			te hebben gevaderd
	toekomend		gevaderd zullen hebben			gevaderd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	vaderend		gevaderd			ev. vader	mv. verouderd vadert	vadere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vader	vadert	vadert	vadert	vadert	vaderen	vaderen	vaderen
verleden (o.v.t.)	vaderde	vaderde	vaderde	vaderde	vaderde	vaderden	vaderden	vaderden
toekomend (o.t.t.t.)	zal vaderen	zult/zal vaderen	zult/zal vaderen	zult vaderen	zal vaderen	zullen vaderen	zullen vaderen	zullen vaderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou vaderen	zou vaderen	zou(dt) vaderen	zoudt vaderen	zou vaderen	zouden vaderen	zouden vaderen	zouden vaderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gevaderd	hebt gevaderd	hebt/heeft gevaderd	hebt gevaderd	heeft gevaderd	hebben gevaderd	hebben gevaderd	hebben gevaderd
verleden (v.v.t.)	had gevaderd	had gevaderd	had gevaderd	hadt gevaderd	had gevaderd	hadden gevaderd	hadden gevaderd	hadden gevaderd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gevaderd hebben	zal/zult gevaderd hebben	zult/zal gevaderd hebben	zult gevaderd hebben	zal gevaderd hebben	zullen gevaderd hebben	zullen gevaderd hebben	zullen gevaderd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gevaderd hebben	zou gevaderd hebben	zou/zoudt gevaderd hebben	zoudt gevaderd hebben	zou gevaderd hebben	zouden gevaderd hebben	zouden gevaderd hebben	zouden gevaderd hebben