uitgever

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ge·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘iemand die beroepsmatig geschriften vermenigvuldigt en verkoopt’ voor het eerst aangetroffen in 1566 [1]
  • Naamwoord van handeling van uitgeven met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord uitgever uitgevers
verkleinwoord uitgevertje uitgevertjes

Zelfstandig naamwoord

de uitgeverm

  1. (beroep), (media) een persoon die of bedrijf dat boeken of andere publicaties in omloop brengt
    • Deze uitgever specialiseert zich in wetenschappelijke publicaties. 
     Dank aan de auteurs en uitgevers die overname toestonden (zie voor bijzonderheden 'Bronnen' aan het einde van het boek). De oorspronkelijke spelling hiervan is zoveel mogelijk gehandhaafd. Van enkele stukken bleken, tot onze spijt, auteur en uitgever niet te achterhalen.[2]
     Op 23 april, Wereldboekendag, maakt de jury de winnaar bekend in Houtzaagmolen De Ster in Utrecht. Uitgevers en begunstigers van de Stichting Filter stellen het prijzengeld, waarvan de hoogte nog onbekend is, ter beschikking. Onder de eerdere winnaars zijn Robbert-Jan Henkes (Russisch), Martin de Haan (Frans) en Jos Vos (Japans).[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "uitgever" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 7
  3. Bronlink Weblink bron
    Emilia Menkveld
    “Vijf Nederlandse vertalers maken kans op Filterprijs 2020” (13 maart 2020), de Volkskrant
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be