tutoren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van tutoren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		tutoren			te tutoren
	toekomend		zullen tutoren			te zullen tutoren
voltooid	tegenwoordig		getutord			te getutord
	toekomend		getutord zullen			getutord te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	tutorend		getutord			ev. tutor	mv. verouderd tutort	tutore
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	tutor	tutort	tutort	tutort	tutort	tutoren	tutoren	tutoren
verleden (o.v.t.)	tutorde	tutorde	tutorde	tutorde	tutorde	tutorden	tutorden	tutorden
toekomend (o.t.t.t.)	zal tutoren	zult/zal tutoren	zult/zal tutoren	zult tutoren	zal tutoren	zullen tutoren	zullen tutoren	zullen tutoren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou tutoren	zou tutoren	zou(dt) tutoren	zoudt tutoren	zou tutoren	zouden tutoren	zouden tutoren	zouden tutoren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij