toeknikken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van toeknikken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		toeknikken			toe te knikken
	toekomend		zullen toeknikken toe zullen knikken			te zullen toeknikken toe te zullen knikken
voltooid	tegenwoordig		hebben toegeknikt			te hebben toegeknikt
	toekomend		toegeknikt zullen hebben			toegeknikt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	toeknikkend		toegeknikt			ev. knik toe	mv. verouderd knikt toe	knikke toe (bijzin) toeknikke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	knik toe	knikt toe	knikt toe	knikt toe	knikt toe	knikken toe	knikken toe	knikken toe
verleden (o.v.t.)	knikte toe	knikte toe	knikte toe	knikte toe	knikte toe	knikten toe	knikten toe	knikten toe
toekomend (o.t.t.t.)	zal toeknikken	zult/zal toeknikken	zult/zal toeknikken	zult toeknikken	zal toeknikken	zullen toeknikken	zullen toeknikken	zullen toeknikken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou toeknikken	zou toeknikken	zou(dt) toeknikken	zoudt toeknikken	zou toeknikken	zouden toeknikken	zouden toeknikken	zouden toeknikken
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	toeknik	toeknikt	toeknikt	toeknikt	toeknikt	toeknikken	toeknikken	toeknikken
verleden (o.v.t.)	toeknikte	toeknikte	toeknikte	toeknikte	toeknikte	toeknikten	toeknikten	toeknikten
toekomend (o.t.t.t.)	zal toeknikken toe zal knikken	zult/zal toeknikken toe zult/zal knikken	zult/zal toeknikken toe zult/zal knikken	zult toeknikken toe zult knikken	zal toeknikken toe zal knikken	zullen toeknikken toe zullen knikken	zullen toeknikken toe zullen knikken	zullen toeknikken toe zullen knikken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou toeknikken toe zou knikken	zou toeknikken toe zou knikken	zou(dt) toeknikken toe zou(dt) knikken	zoudt toeknikken toe zoudt knikken	zou toeknikken toe zou knikken	zouden toeknikken toe zouden knikken	zouden toeknikken toe zouden knikken	zouden toeknikken toe zouden knikken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb toegeknikt	hebt toegeknikt	hebt/heeft toegeknikt	hebt toegeknikt	heeft toegeknikt	hebben toegeknikt	hebben toegeknikt	hebben toegeknikt
verleden (v.v.t.)	had toegeknikt	had toegeknikt	had toegeknikt	hadt toegeknikt	had toegeknikt	hadden toegeknikt	hadden toegeknikt	hadden toegeknikt
toekomend (v.t.t.t.)	zal toegeknikt hebben	zal/zult toegeknikt hebben	zult/zal toegeknikt hebben	zult toegeknikt hebben	zal toegeknikt hebben	zullen toegeknikt hebben	zullen toegeknikt hebben	zullen toegeknikt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou toegeknikt hebben	zou toegeknikt hebben	zou/zoudt toegeknikt hebben	zoudt toegeknikt hebben	zou toegeknikt hebben	zouden toegeknikt hebben	zouden toegeknikt hebben	zouden toegeknikt hebben