tik
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tik | tikken |
verkleinwoord | tikje | tikjes |
Zelfstandig naamwoord
tik m
- een korte niet al te harde klap of schop
- Hij gaf een tikje tegen het venster.
- ▸ ‘Rustig, Misty’, en hij gaf het dier een corrigerende tik.[1]
- het korte maar energieke geluid van zo'n klap of schop
- Je moet mijn fiets eens nakijken, ik hoor steeds een tik.
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tikken |
tik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tikken
- Ik tik.
- gebiedende wijs van tikken
- Tik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tikken
- Tik je?
Gangbaarheid
- Het woord tik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tik" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Lets
Woordherkomst en -opbouw
- [partikel] (verkorting) van tikai
Bijwoord
tik
Partikel
tik
- zozeer (in 'niet zozeer als')
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Klanknabootsing in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Lets
- Verkorting in het Lets
- Bijwoord in het Lets
- Partikel in het Lets