zozeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·zeer
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

zozeer

  1. in zo'n hoge mate (met als gevolg dat)
    • Hij is ook koppig en zozeer overtuigd van zijn gelijk dat hij zijn standpunt niet wil verdedigen in een discussie. [1]
  2. niet ~: niet in de eerste plaats
    • Het probleem is niet zozeer de invoering, maar de controle. 
    • Ze wonnen niet zozeer door goed te spelen, als wel door hard te werken. 
     Hij zag het probleem niet zozeer en maakte aanstalten om verder te lopen, waardoor ik overging op een andere strategie.[2]

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. blz LXXV Hert-spiegel
    Fokke Veenstra
    Uitgeverij Verloren, 1992
    ISBN 90-6550-348-X
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be