jobstijding

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jobs·tij·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jobstijding jobstijdingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de jobstijdingv

  1. een boodschap van slechte aard
    • De dokter kwam met de jobstijding dat de patiënt niet lang meer te leven had. 
Synoniemen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be