terugfietsen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van terugfietsen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | terugfietsen | terug te fietsen | ||||||
toekomend | zullen terugfietsen terug zullen fietsen |
te zullen terugfietsen terug te zullen fietsen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn teruggefietst | te zijn teruggefietst | ||||||
toekomend | teruggefietst zullen zijn | teruggefietst te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
terugfietsend | teruggefietst | ev. fiets terug |
mv. verouderd fietst terug |
fietse terug (bijzin) terugfietse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | fiets terug | fietst terug | fietst terug | fietst terug | fietst terug | fietsen terug | fietsen terug | fietsen terug | |
verleden (o.v.t.) | fietste terug | fietste terug | fietste terug | fietste terug | fietste terug | fietsten terug | fietsten terug | fietsten terug | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terugfietsen | zult/zal terugfietsen | zult/zal terugfietsen | zult terugfietsen | zal terugfietsen | zullen terugfietsen | zullen terugfietsen | zullen terugfietsen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terugfietsen | zou terugfietsen | zou(dt) terugfietsen | zoudt terugfietsen | zou terugfietsen | zouden terugfietsen | zouden terugfietsen | zouden terugfietsen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | terugfiets | terugfietst | terugfietst | terugfietst | terugfietst | terugfietsen | terugfietsen | terugfietsen | |
verleden (o.v.t.) | terugfietste | terugfietste | terugfietste | terugfietste | terugfietste | terugfietsten | terugfietsten | terugfietsten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terugfietsen terug zal fietsen |
zult/zal terugfietsen terug zult/zal fietsen |
zult/zal terugfietsen terug zult/zal fietsen |
zult terugfietsen terug zult fietsen |
zal terugfietsen terug zal fietsen |
zullen terugfietsen terug zullen fietsen |
zullen terugfietsen terug zullen fietsen |
zullen terugfietsen terug zullen fietsen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terugfietsen terug zou fietsen |
zou terugfietsen terug zou fietsen |
zou(dt) terugfietsen terug zou(dt) fietsen |
zoudt terugfietsen terug zoudt fietsen |
zou terugfietsen terug zou fietsen |
zouden terugfietsen terug zouden fietsen |
zouden terugfietsen terug zouden fietsen |
zouden terugfietsen terug zouden fietsen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben teruggefietst | bent teruggefietst | bent/is teruggefietst | zijt teruggefietst | is teruggefietst | zijn teruggefietst | zijn teruggefietst | zijn teruggefietst | |
verleden (v.v.t.) | was teruggefietst | was teruggefietst | was teruggefietst | waart teruggefietst | was teruggefietst | waren teruggefietst | waren teruggefietst | waren teruggefietst | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal teruggefietst zijn | zal/zult teruggefietst zijn | zult/zal teruggefietst zijn | zult teruggefietst zijn | zal teruggefietst zijn | zullen teruggefietst zijn | zullen teruggefietst zijn | zullen teruggefietst zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou teruggefietst zijn | zou teruggefietst zijn | zou/zoudt teruggefietst zijn | zoudt teruggefietst zijn | zou teruggefietst zijn | zouden teruggefietst zijn | zouden teruggefietst zijn | zouden teruggefietst zijn |