terugbreken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van terugbreken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | terugbreken | terug te breken | ||||||
toekomend | zullen terugbreken terug zullen breken |
te zullen terugbreken terug te zullen breken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | teruggebroken | te teruggebroken | ||||||
toekomend | teruggebroken zullen | teruggebroken te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
terugbrekend | teruggebroken | ev. breek terug |
mv. verouderd breekt terug |
breke terug (bijzin) terugbreke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | breek terug | breekt terug | breekt terug | breekt terug | breekt terug | breken terug | breken terug | breken terug | |
verleden (o.v.t.) | brak terug | brak terug | brak terug | braakt terug | brak terug | braken terug | braken terug | braken terug | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terugbreken | zult/zal terugbreken | zult/zal terugbreken | zult terugbreken | zal terugbreken | zullen terugbreken | zullen terugbreken | zullen terugbreken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terugbreken | zou terugbreken | zou(dt) terugbreken | zoudt terugbreken | zou terugbreken | zouden terugbreken | zouden terugbreken | zouden terugbreken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | terugbreek | terugbreekt | terugbreekt | terugbreekt | terugbreekt | terugbreken | terugbreken | terugbreken | |
verleden (o.v.t.) | terugbrak | terugbrak | terugbrak | terugbraakt | terugbrak | terugbraken | terugbraken | terugbraken | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terugbreken terug zal breken |
zult/zal terugbreken terug zult/zal breken |
zult/zal terugbreken terug zult/zal breken |
zult terugbreken terug zult breken |
zal terugbreken terug zal breken |
zullen terugbreken terug zullen breken |
zullen terugbreken terug zullen breken |
zullen terugbreken terug zullen breken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terugbreken terug zou breken |
zou terugbreken terug zou breken |
zou(dt) terugbreken terug zou(dt) breken |
zoudt terugbreken terug zoudt breken |
zou terugbreken terug zou breken |
zouden terugbreken terug zouden breken |
zouden terugbreken terug zouden breken |
zouden terugbreken terug zouden breken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |