terneerliggen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van terneerliggen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | terneerliggen | terneer te liggen | ||||||
toekomend | zullen terneerliggen terneer zullen liggen |
te zullen terneerliggen terneer te zullen liggen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben terneergelegen | te hebben terneergelegen | ||||||
toekomend | terneergelegen zullen hebben | terneergelegen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
terneerliggend | terneergelegen | ev. lig terneer |
mv. verouderd ligt terneer |
ligge terneer (bijzin) terneerligge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | lig terneer | ligt terneer | ligt terneer | ligt terneer | ligt terneer | liggen terneer | liggen terneer | liggen terneer | |
verleden (o.v.t.) | lag terneer | lag terneer | lag terneer | laagt terneer | lag terneer | lagen terneer | lagen terneer | lagen terneer | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terneerliggen | zult/zal terneerliggen | zult/zal terneerliggen | zult terneerliggen | zal terneerliggen | zullen terneerliggen | zullen terneerliggen | zullen terneerliggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terneerliggen | zou terneerliggen | zou(dt) terneerliggen | zoudt terneerliggen | zou terneerliggen | zouden terneerliggen | zouden terneerliggen | zouden terneerliggen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | terneerlig | terneerligt | terneerligt | terneerligt | terneerligt | terneerliggen | terneerliggen | terneerliggen | |
verleden (o.v.t.) | terneerlag | terneerlag | terneerlag | terneerlaagt | terneerlag | terneerlagen | terneerlagen | terneerlagen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terneerliggen terneer zal liggen |
zult/zal terneerliggen terneer zult/zal liggen |
zult/zal terneerliggen terneer zult/zal liggen |
zult terneerliggen terneer zult liggen |
zal terneerliggen terneer zal liggen |
zullen terneerliggen terneer zullen liggen |
zullen terneerliggen terneer zullen liggen |
zullen terneerliggen terneer zullen liggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terneerliggen terneer zou liggen |
zou terneerliggen terneer zou liggen |
zou(dt) terneerliggen terneer zou(dt) liggen |
zoudt terneerliggen terneer zoudt liggen |
zou terneerliggen terneer zou liggen |
zouden terneerliggen terneer zouden liggen |
zouden terneerliggen terneer zouden liggen |
zouden terneerliggen terneer zouden liggen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb terneergelegen | hebt terneergelegen | hebt/heeft terneergelegen | hebt terneergelegen | heeft terneergelegen | hebben terneergelegen | hebben terneergelegen | hebben terneergelegen | |
verleden (v.v.t.) | had terneergelegen | had terneergelegen | had terneergelegen | hadt terneergelegen | had terneergelegen | hadden terneergelegen | hadden terneergelegen | hadden terneergelegen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal terneergelegen hebben | zal/zult terneergelegen hebben | zult/zal terneergelegen hebben | zult terneergelegen hebben | zal terneergelegen hebben | zullen terneergelegen hebben | zullen terneergelegen hebben | zullen terneergelegen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou terneergelegen hebben | zou terneergelegen hebben | zou/zoudt terneergelegen hebben | zoudt terneergelegen hebben | zou terneergelegen hebben | zouden terneergelegen hebben | zouden terneergelegen hebben | zouden terneergelegen hebben |