stijfhoofdig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stijf·hoof·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stijfhoofdig stijfhoofdiger stijfhoofdigst
verbogen stijfhoofdige stijfhoofdigere stijfhoofdigste
partitief stijfhoofdigs stijfhoofdigers -

Bijvoeglijk naamwoord

stijfhoofdig [1]

  1. van een persoon dat deze niet bereid is zijn mening te herzien
     De Franstalige liberalen blijven vreemd stil, vooral als je bedenkt dat de gepasseerde burgemeester Damien Thiéry uit hun rangen komt, sterker, dat hij een paar jaar geleden voor hen heeft gekozen omdat hij het FDF te stijfhoofdig vond.[2]
     Decadance, een icoon van het (Gentse) nachtleven, moest koste wat het kost dicht. Op bevel van de burgemeester, en aan de hand van een dossier dat juridisch met zo’n haken en ogen aan elkaar hing én waarin de stad zich zo stijfhoofdig opstelde dat de Raad van State gisteren geen andere keuze had dan het in de prullenband te kegelen.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Madame Haumance, zo Belgisch als motregen en bier” (6 oktober 2015), De Morgen
  3. Bronlink Weblink bron
    BEN VAN ALBOOM
    “Een stad waar mensen wonen van vlees en bloed heeft clubs als Decadance nodig” (29 september 2017), De Morgen
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be