staartwortel

Nederlands

1. vissenkop, 2. baarddraad, 3. neus, 4. kieuwen met kieuwspleet, 5. borstvin, 6. rugvin/vetvin, 7. staartvin, 8. zijlijn, 9. anaalvin, 10. ?, 11. buikvin/zijvin, 12. staartwortel.
Bek: bovenstandig, eindstandig, onderstandig.

Uitspraak

• Geluid:  staartwortel    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• staart·wor·tel

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  staart  en  wortel 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	staartwortel	staartwortels
verkleinwoord	staartworteltje	staartworteltjes

Zelfstandig naamwoord

de staartwortel m

1. de wortel waar de staart bevestigd is ana de rest van het lichaam van een dier.

Gangbaarheid

• Het woord staartwortel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.