vissenkop

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. vissenkop, 2. baarddraad, 3. neus, 4. kieuwen met kieuwspleet, 5. borstvin, 6. rugvin/vetvin, 7. staartvin, 8. zijlijn, 9. anaalvin, 10. ?, 11. buikvin/zijvin, 12. staartwortel.
Bek: bovenstandig, eindstandig, onderstandig.
Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·sen·kop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vissenkop vissenkoppen
verkleinwoord vissenkopje vissenkopjes

Zelfstandig naamwoord

de vissenkopm

  1. (zoötomie) de kop van een vis.
    • De vissenkop was voer voor de meeuwen. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be