zijlijn

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. vissenkop, 2. baarddraad, 3. neus, 4. kieuwen met kieuwspleet, 5. borstvin, 6. rugvin/vetvin, 7. staartvin, 8. zijlijn, 9. anaalvin, 10. ?, 11. buikvin/zijvin, 12. staartwortel.
Bek: bovenstandig, eindstandig, onderstandig.
Uitspraak
Woordafbreking
  • zij·lijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zijlijn zijlijnen
verkleinwoord zijlijntje zijlijntjes

Zelfstandig naamwoord

de zijlijnv / m

  1. (zoötomie) een orgaan op de zijde van een groot aantal vissen dat verandering in waterdruk waarneemt
  2. (sport) de lijn die de zijdelingse begrenzing van het speelveld vormt
    • De bal ging over de zijlijn en er volgde in ingooi. 
  3. een minder belangrijke of zichtbare functie of plaats
     Na jaren aan de zijlijn keert Barack Obama zich alsnog tegen zijn opvolger Donald Trump. De coronacrisis, protesten tegen racisme en mogelijk ook de komende verkiezingen zetten de oud-president aan tot zijn ‘hoogst ongebruikelijke’ kritiek.[1]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Theo Koelé
    “De maat is vol, Obama keert zich tegen zijn opvolger Trump” (4 juni 2020), de Volkskrant
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be