soundchecken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van soundchecken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		soundchecken			te soundchecken
	toekomend		zullen soundchecken			te zullen soundchecken
voltooid	tegenwoordig		gesoundcheckt			te gesoundcheckt
	toekomend		gesoundcheckt zullen			gesoundcheckt te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	soundcheckend		gesoundcheckt			ev. soundcheck	mv. verouderd soundcheckt	soundchecke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	soundcheck	soundcheckt	soundcheckt	soundcheckt	soundcheckt	soundchecken	soundchecken	soundchecken
verleden (o.v.t.)	soundcheckte	soundcheckte	soundcheckte	soundcheckte	soundcheckte	soundcheckten	soundcheckten	soundcheckten
toekomend (o.t.t.t.)	zal soundchecken	zult/zal soundchecken	zult/zal soundchecken	zult soundchecken	zal soundchecken	zullen soundchecken	zullen soundchecken	zullen soundchecken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou soundchecken	zou soundchecken	zou(dt) soundchecken	zoudt soundchecken	zou soundchecken	zouden soundchecken	zouden soundchecken	zouden soundchecken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij